losstond

Uitspraak

• Geluid:  losstond    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• los·stond

Werkwoord

losstond

1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van losstaan
   

   • ... dat ik losstond. 
     
   • ... dat jij losstond. 
     
   • ... dat hij, zij, het losstond. 

   ▸ Hij bezwoer dat hij alleen maar verliefd was geraakt en dat dat helemaal losstond van de lengte van zijn verlof, maar dat er nieuwe verlofdagen kwamen, dat hij elke dag naar haar zou verlangen en zo verder. Toen hij eindelijk wegkwam, was hij even opgelucht als altijd.^[1]

Gangbaarheid

• Het woord losstond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen