moeten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  moeten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmutən/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • moe·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
moeten
moest
gemoeten
onregelmatig volledig

Werkwoord

moeten

  1. modaal werkwoord: gedwongen zijn
    • Ik moet naar de wc. 
    • Hij moest nog drie jaar brommen. 
     Deze storm zou ik moeten overleven boven op Mount Whitney, 4.421 meter hoog.[2]
     Omdat het toen nog steeds te krap was, moest één jongen zittend in de hoek gaan slapen.[2]
     Helaas was er geen tijd om te genieten van het prachtige uitzicht want we moesten zo snel mogelijk de berg af zien te komen: het weer zou zo weer kunnen omslaan.[2]

móéten

  1. modaal werkwoord: zeer dringend noodzakelijk zijn
    • Ik móét naar de wc, want ik houd het niet langer. 
    • Dat móést wel fout gaan! 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • moethond
Uitdrukkingen en gezegden
Spreekwoorden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

demoetenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord moet

Gangbaarheid

  • Het woord moeten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.