maak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  maak    (hulp, bestand)
  • IPA: /maːk/
Woordafbreking
  • maak

Werkwoord

vervoeging van
maken

maak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maken
    • Ik maak. 
  2. gebiedende wijs van maken
    • Maak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maken
    • Maak je? 

Zelfstandig naamwoord

demaakv/m

  1. het maken

Gangbaarheid

  • Het woord maak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.