mank

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mank    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑŋk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • mank
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kreupel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • van Middelnederlands manc [2][3]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen mankmankermankst
verbogen mankemankeremankste
partitief manksmankers-

Bijvoeglijk naamwoord

mank

  1. (medisch) gebrekkig lopend door pijn of een misvorming
  2. (figuurlijk) gebrekkig door ongelijkheid of misvorming
Afgeleide begrippen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
manken

mank

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manken
    • Ik mank. 
  2. gebiedende wijs van manken
    • Mank! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manken
    • Mank je? 

Gangbaarheid

  • Het woord mank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.