omarmde

Uitspraak

• Geluid:  omarmde    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• om·arm·de

Werkwoord

omarmde

1. enkelvoud verleden tijd van omarmen
   

   • Ik omarmde. 
     
   • Jij omarmde. 
     
   • Hij, zij, het omarmde. 

   ▸ En ze kon zich ook niet voorstellen dat ze het in de toekomst zouden doen, tenzij ze toevallig naast elkaar zouden staan als de mededeling over de eindoverwinning plotseling kwam, Duitslands onvoorwaardelijke overgave, of iets soortgelijks dat ervoor kon zorgen dat wie dan ook wie dan ook omarmde die in de buurt stond.^[1]

2. verbogen vorm van omarmd, voltooid deelwoord van omarmen

Gangbaarheid

• Het woord omarmde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen