omdijken

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • Geluid:  omdíjken    (hulp, bestand)
    • IPA: /ɔmˈdɛikə(n)/ (3 lettergrepen)
  • Geluid:  ómdijken    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈɔmdɛikə(n)/ (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
omdijkenomdijkend
omdijkingomdijkt
Woordafbreking
  • om·dij·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omdijken
omdijkte
omdijkt
zwak -t volledig

Werkwoord

omdíjken

  1. overgankelijk omringen met waterkeringen (van een gebied)
    • De Markerwaard is wel omdijkt, maar nooit drooggelegd. 

Zelfstandig naamwoord

deómdijkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord omdijk

Gangbaarheid

  • Het woord omdijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
65 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.