optimistisch

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  optimistisch    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·ti·mis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen optimistischoptimistischer
verbogen optimistischeoptimistischere
partitief optimistischoptimistischers-

Bijvoeglijk naamwoord

optimistisch

  1. van het positieve uitgaand
     De oplevering van het gebouw was in november of december van dit jaar gepland. Na de kerstvakantie moesten de leerlingen erin kunnen. De school houdt rekening met vertraging, maar de wethouder is optimistisch: "Er is geen reden om aan te nemen dat dat niet gaat lukken."[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord optimistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. optimistisch op website: Etymologiebank.nl
  2. Weblink bron “School in Oost-Souburg achterstevoren gebouwd: 'Bizar'” (11 mei 2022), NOS
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.