paffen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  paffen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • paf·fen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoorbaar tabak roken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1867 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
paffen
pafte
gepaft
zwak -t volledig

Werkwoord

paffen

  1. inergatief tabak roken
    • Ik heb nooit van paffen gehouden. 
  2. inergatief schieten
    • De soldaten in de hinderlaag paften er plotseling op los. 

Zelfstandig naamwoord

depaffenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord paf

Gangbaarheid

  • Het woord paffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.