panisch

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  panisch    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pa·nisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hevig (van schrik)’ voor het eerst aangetroffen in 1726 [1]
  • afleiding van paniek en met het achtervoegsel -isch
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen panischpanischer
verbogen panischepanischere
partitief panischpanischers-

Bijvoeglijk naamwoord

panisch [2]

  1. heel erg bang
    • Tientallen mensen zijn door de panische menigte doodgedrukt. 

Gangbaarheid

  • Het woord panisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.