pingel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pingel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pin·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pijnboomzaad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1608 [1]

Werkwoord

vervoeging van
pingelen

pingel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pingelen
    • Ik pingel. 
  2. gebiedende wijs van pingelen
    • Pingel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pingelen
    • Pingel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pingel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.