pips

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pips    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pips
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bleek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1710 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen pipspipserpipst
verbogen pipsepipserepipste
partitief pipspipsers-

Bijvoeglijk naamwoord

pips

  1. er ongezond, bleek, vermoeid uitziend
    • Het zieke kind zag er pips uit. 
Afgeleide begrippen
  • pipsheid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pips staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.