placht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  placht    (hulp, bestand)
  • IPA: /plɑxt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • placht

Werkwoord

vervoeging van
plegen

placht

  1. enkelvoud verleden tijd van plegen
    • Ik placht. 
    • Jij placht. 
    • Hij, zij, het placht. 
    • Mijn zus zwemt nu alleen in de zomervakantie, maar vroeger placht ze dagelijks naar het zwembad te gaan. 
Opmerkingen
  • Het gaat hier om de betekenis "was gewoon", in de betekenis "beging, deed" is het 'pleegde'.

Gangbaarheid

  • Het woord placht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.