planche

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  planche    (hulp, bestand)
  • IPA: /plɑ̃ʃ/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van Volkslatijn planca plank, bord, ontleend aan Grieks φάλαγξ (phálanks) “ronde (afgezaagde) plak van een boomstam”. [1]

Zelfstandig naamwoord

planche v

  1. plank
  2. bord
  3. houten plaat
  4. plaatje, illustratie
  5. (figuurlijk) (tuinbouw) langwerpig (tuinders)veld

Werkwoord

vervoeging van
plancher

planche

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van plancher
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van plancher
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van plancher

Verwijzingen

  1. Weblink bron planche in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
planchar

planche

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van planchar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van planchar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van planchar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.