practica

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  practica    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • prac·ti·ca

Zelfstandig naamwoord

depracticamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord practicum
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord practica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
practicar

practica

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van practicar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van practicar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.