revaccineer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  revaccineer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • re·vac·ci·neer

Werkwoord

vervoeging van
revaccineren

revaccineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revaccineren
    • Ik revaccineer. 
  2. gebiedende wijs van revaccineren
    • Revaccineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revaccineren
    • Revaccineer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord revaccineer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.