rik

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rik    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rik

Werkwoord

vervoeging van
rikken

rik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rikken
    • Ik rik. 
  2. gebiedende wijs van rikken
    • Rik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rikken
    • Rik je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord rik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Noord-Fries

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfriese rīke

Bijvoeglijk naamwoord

rik

  1. rijk


Schots

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Noodmiddelengelse rike

Bijvoeglijk naamwoord

rik

  1. rijk; veel geld en/of eigendommen hebbend

Zelfstandig naamwoord

rik

  1. (economie) rijkdom; het bezitten van veel geld en goud


West-Vlaams

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederlandse ricke

Zelfstandig naamwoord

rik

  1. (anatomie) rug
Schrijfwijzen


Zeeuws

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederlandse ricke

Zelfstandig naamwoord

rik

  1. (anatomie) rug


Zweeds

Bijvoeglijk naamwoord

rik

  1. rijk
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.