rusak

Indonesisch

Woordafbreking
  • ru·sak
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

rusak

  1. kapot, stuk


Javaans

Uitspraak
  • IPA: /rusaʔ/
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

rusak

  1. bedorven, beschadigd, geschonden
  2. verdelgd, verwoest
Overerving en ontlening
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.