schlagen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  schlagen    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈʃlaːgən /, / ˈʃlaːgn̩ /
Woordafbreking
  • schla·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding uit het Middelhooguits en Oudhoogduits. Protogermaans: *slahan-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schlagen
schlug
(hat) geschlagen
volledig

Werkwoord

schlagen

  1. overgankelijk slaan
  2. overgankelijk meppen, ranselen
  3. overgankelijk afranselen
  4. overgankelijk vechten
  5. overgankelijk verslaan
Synoniemen
  • [2]: hauen
  • [2]: verkloppen
  • [2]: prügeln
  • [3]: verprügeln
  • [4]: kämpfen
  • [5]: besiegen
Typische woordcombinaties
  • [1]: einen Nagel in die Wand schlagen
een spijker in de muur slaan
  • [1]: jemandem mit der Hand ins Gesicht schlagen
iemand met de hand in het gezicht slaan
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.