schließen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  schließen    (hulp, bestand)
  • Geluid:  schließen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʃliːsn̩/
Woordafbreking
  • schlie·ßen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schließen
schloß/schloss
geschlossen
Klasse 2 sterk volledig

Werkwoord

schließen

  1. overgankelijk dichtdoen, sluiten
Afgeleide begrippen
  • abschließen, beschließen, entschließen, erschließen, überschließen, verschließen, zuschließen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.