schraal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schraal    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxral/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /sraɫ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /sxral/
Woordafbreking
  • schraal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mager’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen schraalschralerschraalst
verbogen schraleschralereschraalste
partitief schraalsschralers-

Bijvoeglijk naamwoord

schraal

  1. armzalig, minimaal
    • Door de droogte was er maar een schrale oogst. 
    • Ik rol een afgebrande lucifer tussen duim en wijsvinger en prik bijwijlen met de geblakerde spits in mijn vlees, een schraal substituut voor het roken. Alles voelt trouwens schraal. [3] 
  2. onaangenaam uitdrogend
    • Hij zocht beschutting van de schrale wind. 
  3. uitgedroogd, geïrriteerd
    • Zij smeerde wat balsem op de schrale plekken op haar handen. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schralen

schraal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schralen
    • Ik schraal. 
  2. gebiedende wijs van schralen
    • Schraal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schralen
    • Schraal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.