sitja

IJslands

Uitspraak
  • IPA: /ˈsɪːtja/
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
sitjasatsátumsetið
volledig

Werkwoord

sitja

  1. zitten
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.