snok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  snok    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • snok

Werkwoord

vervoeging van
snokken

snok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snokken
    • Ik snok. 
  2. gebiedende wijs van snokken
    • Snok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snokken
    • Snok je? 

Gangbaarheid

  • Het woord snok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
33 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.