snotkokers

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  snotkokers    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsnɔtkokərs/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • snot·ko·kers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

desnotkokersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord snotkoker
     Wat had ie ze de vuildierlijke armoe van neefjes en familie-rommel onder hun snotkokers willen douwen, van Smidt z'n neef, waarover ie nog gisteren verteld had dat ze daar met hun negen lui op één kamer sliepen in de Looyerstraat.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord 'snotkokers' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Levensgang: roman uit de diamantwerkerswereld.”, 5e druk (1908), L.J. Veen, Amsterdam, p. 17
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.