soppen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: soppen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsɔpə(n) / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- sop·pen
Woordherkomst en -opbouw
- ww: afgeleid van Middelnederlands soppen ww , op te vatten als afgeleid van sop met het achtervoegsel -en [1]
- zn: sop met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
soppen |
sopte |
gesopt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
soppen
- overgankelijk voedsel in een drank dopen
- Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen.
- overgankelijk met sop schoonmaken
- Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis.
- inergatief (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
- Er wordt weer eens flink gesopt.
- inergatief geslachtsgemeenschap hebben
Zelfstandig naamwoord
de soppen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord sop
Anagrammen
Gangbaarheid
- Het woord soppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "soppen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ soppen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.