soppen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  soppen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsɔpə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • sop·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
soppen
sopte
gesopt
zwak -t volledig

Werkwoord

soppen

  1. overgankelijk voedsel in een drank dopen
    • Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen. 
  2. overgankelijk met sop schoonmaken
    • Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis. 
  3. inergatief (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
    • Er wordt weer eens flink gesopt. 
  4. inergatief geslachtsgemeenschap hebben

Zelfstandig naamwoord

desoppenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sop
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord soppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.