sprankel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sprankel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • spran·kel

Werkwoord

vervoeging van
sprankelen

sprankel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprankelen
    • Ik sprankel. 
  2. gebiedende wijs van sprankelen
    • Sprankel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprankelen
    • Sprankel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord sprankel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.