tuinzaden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tuinzaden    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtœynzadə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • tuin·za·den
Woordherkomst en -opbouw
  • alleen meervoud tuinzaad met uitgang -en, waarbij de dentaal weer stemhebbend wordt

Zelfstandig naamwoord

detuinzadenmv

  1. bevruchte kiemen afkomstig of bestemd voor de kweek van planten op omheinde terreinen bij woningen
     Vorig jaar werd alleen al voor drie miljard gulden aan tuinzaden verkocht. Zeventig procent van de Nederlandse woningen, zo'n 4,3 miljoen stuks, zijn voorzien van een tuin.[1]
Opmerkingen
  • Het enkelvoud "tuinzaad" heeft (onder meer) dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het enkelvoud van "tuinzaden".

Gangbaarheid

  • Het woord 'tuinzaden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Foto” (6 april 1996) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.