vaccineer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vaccineer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vac·ci·neer

Werkwoord

vervoeging van
vaccineren

vaccineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaccineren
    • Ik vaccineer. 
  2. gebiedende wijs van vaccineren
    • Vaccineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaccineren
    • Vaccineer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vaccineer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.