vaccineer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vaccineer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vac·ci·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vaccineren |
vaccineer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaccineren
- Ik vaccineer.
- gebiedende wijs van vaccineren
- Vaccineer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaccineren
- Vaccineer je?
Gangbaarheid
- Het woord vaccineer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.