vezelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vezelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvezələ(n)/
Woordafbreking

ve·ze·len

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vezelen
vezelde
gevezeld
zwak -d volledig

Werkwoord

vezelen

  1. fluisteren
    • ‘Maar zwijg toch’, vezelde het wijf met den angst op het lijf. [1]
Schrijfwijzen
  • gefezel, gefiezel

Gangbaarheid

  • Het woord vezelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
73 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.