vierweeks

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vierweeks    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvirweks/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • vier·weeks
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstellende afleiding van  vier ht  en  week zn  met het achtervoegsel -s [1]
stellend
onverbogen vierweeks
verbogen vierweekse
partitief vierweeks

Bijvoeglijk naamwoord

vierweeks

  1. iets wat vier weken duurt of vier weken oud is
    • In de zomer legde een delegatie van vakverenigingen een vierweeks werkbezoek aan de Verenigde Staten af. [2]

Gangbaarheid

  • Het woord vierweeks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
73 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.