vindiceer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vindiceer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vin·di·ceer

Werkwoord

vervoeging van
vindiceren

vindiceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vindiceren
    • Ik vindiceer. 
  2. gebiedende wijs van vindiceren
    • Vindiceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vindiceren
    • Vindiceer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vindiceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.