vivir
Galicisch
Woordafbreking
- vi·vir
Werkwoord
vivir
Spaans
Uitspraak
- IPA: /bi.ˈβiɾ/
Woordafbreking
- vi·vir
Werkwoord
vivir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vivir |
vivía |
vivido |
volledig |
- onovergankelijk leven
- wonen
- samenwonen, samenleven
- voortleven
- overgankelijk beleven, meemaken
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.