vliegertje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vliegertje    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vlie·ger·tje

Zelfstandig naamwoord

hetvliegertjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord vlieger
  2. (post) (België) blauwe airmailsticker

 "Op het postkantoor vraag ik om een strip wereldpostzegels. De vriendelijke postbeambte zegt: „Ook met vliegertjes daarbij?” Ik antwoord verbaasd: „Vliegertjes? Een nieuwe wereldzegel?” Het antwoord: „Nee gewoon, van die blauwe airmailstickers.”"[1]

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Willemijntje Justa
    “Ikje. Vliegertjes” (8 februari 2025) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.