voorzomers

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voorzomers    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • voor·zo·mers

Zelfstandig naamwoord

devoorzomersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord voorzomer
stellend
onverbogen voorzomers
verbogen voorzomerse

Bijvoeglijk naamwoord

voorzomers

  1. betrekking hebbend op de tijd vlak voor de zomer
     Als we met drieduizend of meer waren, zoals op deze voorzomerse dag, deelde de politie de burgerlijke pers mee dat we met tweeduizend waren, wat de journalisten naar beneden toe afrondden zodat drieduizend mensen op straat er een paar honderd in de kolommen werden.[1]
Synoniemen
  • lenbteachtig

Gangbaarheid

  • Het woord voorzomers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.