wispel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wispel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wis·pel

Werkwoord

vervoeging van
wispelen

wispel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wispelen
    • Ik wispel. 
  2. gebiedende wijs van wispelen
    • Wispel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wispelen
    • Wispel je? 

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.