zag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zag    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɑx/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /zɑχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /zɑx/
Woordafbreking
  • zag

Werkwoord

vervoeging van
zien

zag

  1. enkelvoud verleden tijd van zien
    • Ik zag. 
    • Jij zag. 
    • Hij, zij, het zag. 
     Toen ik de gigantische muur inktzwarte wolken op me af zag komen barstte ik in tranen uit.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord zag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.