zoveelste

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram) ːonbepaald ranɡtelwoordː

  • Geluid:  zovéélste    (hulp, bestand)
    • IPA: /zoˈvelstə/ (3 lettergrepen)

ːbijvoeglijk naamwoord

  • Geluid:  zóveelste    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈzovelstə/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zo·veel·ste
Woordherkomst en -opbouw

Onbepaald rangtelwoord

zovéélste

  1. in een reeks een onbekende plek
    • Zijn vakantie duurt enkele weken: hij vertrekt met kerstmis en blijft weg tot de zoveelste januari. 
  2. als noemer van een denkbeeldige breuk
    • Rovers willen niet dat hun bende al te groot wordt, want ieder krijgt maar een zoveelste deel van de buit. 
Afgeleide begrippen
  • zoveelste deel

Bijvoeglijk naamwoord

zóveelste

  1. één uit een lange reeks
    • Dit is de zoveelste keer dat het verkeerd gaat, leer je het dan nooit? 
    • Dit is alweer het zoveelste deel uit deze geliefde serie. 

Gangbaarheid

  • Het woord zoveelste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.3.1 Vorming van rangtelwoorden.” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.