zwabberde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwabberde    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zwab·ber·de

Werkwoord

vervoeging van
zwabberen

zwabberde

  1. enkelvoud verleden tijd van zwabberen
    • Ik zwabberde. 
    • Jij zwabberde. 
    • Hij, zij, het zwabberde. 
     ' Ondanks zijn tegenwerpingen verschoof ik mijn stoel een eindje en hij zwabberde verder.[1]
     Het was de jonge man die 's morgens de dekken zwabberde.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord zwabberde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. 1 2
    Victoria Holt
    “Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.