zwatelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwatelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzwatələ(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zwa·te·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwatelen
zwatelde
gezwateld
zwak -d volledig

Werkwoord

zwatelen

  1. inergatief een lispelend, ruisend geluid maken
    • De bladeren zwatelden in de avondbries. 
  2. inergatief zinloos doorpraten, nietszeggende woorden spreken
    • En die man zwatelde nog een uur over ik weet niet wat. 

Gangbaarheid

  • Het woord zwatelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
29 %van de Nederlanders;
17 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.