zweeg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zweeg    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zweeg

Werkwoord

vervoeging van
zwijgen

zweeg

  1. enkelvoud verleden tijd van zwijgen
    • Ik zweeg. 
    • Jij zweeg. 
    • Hij, zij, het zweeg. 
     ' begon ik, en toen zweeg ik omdat er een schaduw over ons heen viel.[1]
     ' Hij zweeg even en keek door het zijraampje de duisternis in.[2]
     ' Plots zweeg ze stil, en de triestheid in haar ogen verdween, liet slechts schemering achter, als een zwaar bewolkte hemel wanneer het ophield met regenen.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord zweeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer , ISBN 9789025768652
  2. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  3. Liu Cixin
    “Het donkere woud” (2008), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645828
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.