Angelsaksisch

Nederlands

ISO 639-3
ang
bestand
Uitspraak
  • Geluid:  Angelsaksisch    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑŋəl'sɑksis/
Woordafbreking
  • An·gel·sak·sisch
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van Angelsaks met het achtervoegsel -isch
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen AngelsaksischAngelsaksischer
verbogen AngelsaksischeAngelsaksischere
partitief AngelsaksischAngelsaksischers-
enkelvoudbezitsvorm meervoud
naamwoord Angelsaksisch- -
verkleinwoord -- -

hetAngelsaksischo

  1. geen meervoud (taal) West-Germaanse taal die tussen ca. tussen 400 en 1100 werd gesproken en die geldt als de rechtstreekse voorloper van het Middelengels
    • Het Angelsaksisch werd een lange tijd gesproken. 
     Daar kunt u nooit aan tippen, aan mijn Creools en Congolees, aan mijn Spaans en Hindi en Frans en Ibo, aan mijn Engels en Bhojpuri, Yoruba en Mandingo "'Lawrie lachte opnieuw. '0, wat had ik dan graag zijn gezicht willen gezien,' zei ik, terwijl ik mijn glas cider leegdronk. 'Met zijn AngelsaksischZijn wat?Met zijn rijtjeshuis, met een raam waar ze nooit echt door naar buiten kijken, omdat ze denken dat ze iedere struik, iedere bloem, de bast van elke boom, de stemming van elke wolk, al kennen.[1]
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord Angelsaksisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Jessie Burton (vert.Marja Borg)
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789024574704