aangetrouwd
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aangetrouwd (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaŋɣəˌtrɑuwt / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·ge·trouwd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan en getrouwd
| stellend | |
|---|---|
| onverbogen | aangetrouwd |
| verbogen | aangetrouwde |
| partitief | aangetrouwds |
Bijvoeglijk naamwoord
aangetrouwd
- (familie) aangehuwd; door het huwen lid worden van een familie
- De aangetrouwde familieleden worden ook wel de koude tak genoemd.
- De man van mijn zus is een aangetrouwd familielid en wordt wel zwager genoemd.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aangetrouwd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aangetrouwd" herkend door:
| 100 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be