informaticaleraar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: informaticaleraar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·for·ma·ti·ca·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van informatica en leraar
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | informaticaleraar | informaticaleraars informaticaleraren |
| verkleinwoord | informaticaleraartje | informaticaleraartjes |
Zelfstandig naamwoord
de informaticaleraar m
- (onderwijs) (beroep) een leraar die les geeft in het schoolvak waarin geleerd wordt over computers en software.
Verwante begrippen
- aardrijkskundeleraar, biologieleraar, economieleraar, geschiedenisleraar, godsdienstleraar, handvaardigheidleraar, muziekleraar, natuurkundeleraar, scheikundeleraar, sportleraar, techniekleraar, tekenleraar, wiskundeleraar
- informaticaboek, informaticales, informaticalerares, informaticalokaal, informaticaonderwijs
Gangbaarheid
- Het woord 'informaticaleraar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.