uitslepen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitslepen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en slepen ww
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| uitslepen |
sleepte uit |
uitgesleept |
| zwak -t | volledig | |
Werkwoord
uitslepen
- iets naar buiten slepen.
- iets weten te bemachtigen
Werkwoord
| vervoeging van |
|---|
| uitslijpen |
uitslepen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitslijpen
- ...dat wij uitslepen.
- ...dat jullie uitslepen.
- ...dat zij uitslepen.
- ...dat wij uitslepen.
Gangbaarheid
- Het woord uitslepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitslepen" herkend door:
| 88 % | van de Nederlanders; |
| 79 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be