variabel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  variabel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • va·ri·a·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in staat van gesteldheid te wisselen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1538 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen variabelvariabelervariabelst
verbogen variabelevariabelerevariabelste
partitief variabelsvariabelers-

Bijvoeglijk naamwoord

variabel

  1. veranderlijk
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord variabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen