blijven
Dutch
Etymology
From Middle Dutch bliven, from Old Dutch blīvan (“to remain”), from Proto-West Germanic *bilīban, from Proto-Germanic *bilībaną (“to remain”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈblɛi̯vən/
Audio: (file) - Hyphenation: blij‧ven
- Rhymes: -ɛi̯vən
Verb
blijven
- (intransitive) to stay, to remain
- Blijf hier, ik ga kijken. ― Stay here, I'm going to have a look.
- (copulative) to stay, to remain, to still be
- (auxiliary) to keep/keep on, to continue (remain doing/behaving)
- Wat er ook gebeurt, altijd blijven lachen! ― Whatever happens, always keep laughing!
Conjugation
| Conjugation of blijven (strong class 1) | ||||
|---|---|---|---|---|
| infinitive | blijven | |||
| past singular | bleef | |||
| past participle | gebleven | |||
| infinitive | blijven | |||
| gerund | blijven n | |||
| present tense | past tense | |||
| 1st person singular | blijf | bleef | ||
| 2nd person sing. (jij) | blijft, blijf2 | bleef | ||
| 2nd person sing. (u) | blijft | bleef | ||
| 2nd person sing. (gij) | blijft | bleeft | ||
| 3rd person singular | blijft | bleef | ||
| plural | blijven | bleven | ||
| subjunctive sing.1 | blijve | bleve | ||
| subjunctive plur.1 | blijven | bleven | ||
| imperative sing. | blijf | |||
| imperative plur.1 | blijft | |||
| participles | blijvend | gebleven | ||
| 1) Archaic. 2) In case of inversion. | ||||
Derived terms
nouns
- blijver
verbs
- aanblijven
- aaneenblijven
- achteraanblijven
- achterafblijven
- achterblijven
- achteropblijven
- achteruitblijven
- afblijven
- bij de les blijven
- bijblijven
- bijeenblijven
- binnenblijven
- blijven hangen
- blijven zitten
- bovenblijven
- buitenblijven
- dichtblijven
- doodblijven
- geblijven
- gelijkblijven
- gevangenblijven
- inblijven
- ineenblijven
- kortblijven
- kromblijven
- leegblijven
- medeblijven
- nabijblijven
- nablijven
- nederblijven
- neerblijven
- omblijven
- onderblijven
- ontblijven
- opblijven
- openblijven
- overblijven
- samenblijven
- stilblijven
- terugblijven
- thuisblijven
- toeblijven
- uitblijven
- uiteenblijven
- vastblijven
- verblijven
- volblijven
- voorblijven
- vooropblijven
- voortblijven
- vooruitblijven
- vrijblijven
- wegblijven
- zittenblijven