Nederlandssprekenden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: Nederlandssprekenden (hulp, bestand)
- IPA: / ˌnedərlɑntˈsprekəndə(n) / (6 lettergrepen)
Woordafbreking
- Ne·der·lands·spre·ken·den
Woordherkomst en -opbouw
- Nederlandssprekende zn met de uitgang -en
Zelfstandig naamwoord
de Nederlandssprekenden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord Nederlandssprekende
- ▸ Talen hebben een ongelofelijke taaiheid en het aantal Nederlandssprekenden is groot genoeg om er tot in lengte van dagen zeker van te zijn dat hun taal iedere integratie in een groter verband zal overleven.[1]
Gangbaarheid
- Het woord Nederlandssprekenden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron J.A.A. van Doorn“Onze taal in de toekomst” (14 april 1988) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.