aarzelde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aarzelde    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • aar·zel·de

Werkwoord

vervoeging van
aarzelen

aarzelde

  1. enkelvoud verleden tijd van aarzelen
    • Ik aarzelde. 
    • Jij aarzelde. 
    • Hij, zij, het aarzelde. 
     Zin om maandag na school naar mij te komen? Een film kijken ofzo? Ik aarzelde even voor ik ten slotte schreef: Goed.[1]
     Hij aarzelde een ogenblik voordat hij het tussen duim en wijsvinger doodkneep.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord aarzelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer , ISBN 9789025768652
  2. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.