aarzelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aarzelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈarzələ(n)/
Woordafbreking
  • aar·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aarzelen
aarzelde
geaarzeld
zwak -d volledig

Werkwoord

aarzelen

  1. inergatief onzeker zijn, twijfelen
    • Hij aarzelde nog wel een beetje, maar ging uiteindelijk toch. 
     Wilt u uw verhaal kwijt, aarzel dan niet.[3]
     Zin om maandag na school naar mij te komen? Een film kijken ofzo? Ik aarzelde even voor ik ten slotte schreef: Goed.[4]
     Hij aaraarzeldezelde een ogenblik voordat hij het tussen duim en wijsvinger doodkneep.[5]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aarzelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.