aarzelt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aarzelt    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • aar·zelt

Werkwoord

vervoeging van
aarzelen

aarzelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aarzelen
    • Jij aarzelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aarzelen
    • Hij aarzelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aarzelen
    • Aarzelt! 
     Ik wil u vragen dat te gebruiken, en liever geen antwoord te geven als u aarzelt.[1]
     Haar hand aarzelt niet.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord aarzelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789041417480
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.