abatir

Spaans

Uitspraak
  • IPA: /a.βa.'tiɾ/
Woordafbreking
  • a·ba·tir

Werkwoord

abatir

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abatir
abatía
abatido
volledig
  1. onovergankelijk afdrijven, uit de koers raken
  2. overgankelijk verwoesten, slopen, afbreken
  3. omvertrekken, neerhalen
  4. afbreken, demonteren
  5. strijken (de vlag)
  6. teneerslaan, ontmoedigen
  7. verzwakken, uitputten
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.